borsuk (Meles meles)

borsuk (Meles meles)

Een van de mooiste en meest originele zoogdieren die bossen bewonen is borsuk (Meles meles). Het komt in heel Europa voor, met uitzondering van Noord-Scandinavië en Sardinië. Het is best een groot dier, over de lengte van het lichaam 60-90 cm, staart 15-20 cm en gewicht in de zomer 7-13 kg, en in de herfst 15-17 kg. Het lichaam is vrij lang bedekt, borstelige witgrijze vacht, de buik is zwart en bruin. Zwarte strepen lopen door de ogen langs de witte kop. Niet alle dassen zijn echter witgrijs. Er zijn ook zwart en wit, en soms zijn er ook wit-geel en wit-rood. Daspoten hebben zeer sterke klauwen, voor hem om in de grond te begraven.

De das leeft in grote groepen in grote familiegemeenschappen. Families graven holen in loof- of gemengde bossen met weelderig kreupelhout. Vermijdt menselijke buurt en vestigt zich niet in gebieden die door mensen worden bewoond. Het favoriete gebied zijn heuvelachtige gebieden. De das brengt het grootste deel van de dag door in zijn holen en pas als de duisternis lange reizen maakt. De holen zijn verbonden door paden, die onder gevallen boomstammen leiden, door dicht struikgewas van frambozen, voor kroegen en platte stenen, waaronder het dier insecten zoekt; soms leiden deze paden nergens toe en gaan ze verloren in het terrein. De das is een extreem schoon dier. Hij zorgt nooit voor zijn fysiologische behoeften in een hol, maar voor dit doel gebruikt hij speciale gaten die hij zelf heeft gemaakt in de buurt van het hol. Hij geeft ook heel vroeg les aan zijn kroost. Deze passie voor reinheid maakt, dat deze dieren over het algemeen vrij van parasieten zijn en zelden ziek worden.

Nadat ze het hol hebben verlaten, spelen de dassen nog even, voordat ze op reis gaan. Het zijn erg vrolijke en luidruchtige dieren. Hun spellen bestaan ​​uit het achtervolgen van elkaar, over jezelf heen springen, terwijl ze vreugdevolle en luide kreten maken, wat vooral verbazingwekkend is bij nachtelijke roofdieren. De nakomelingen komen pas na hun ouders uit de holen en beginnen nog luidruchtiger te spelen.

De das is niet bang. Hij kan effectief vechten, met behulp van o.a. je sterke hoofd. De gestreepte kleuring is geen beschermende aanpassing, maar voor een potentiële tegenstander is het eerder een waarschuwingssignaal voor het gevaar om in een gevecht te raken.

De das is een alleseter. Hij eet verschillende bessen, wortels, kevers, regenwormen, insectenlarven en slakken, die hij slim uit hun schuilplaatsen graaft. Hij begraaft ook muizenholen, soms eet hij groenten op het veld, fruit gevallen van bomen in boomgaarden, en in de bospaddestoelen. Mollen zijn een veelvoorkomend onderdeel van dassenvoedsel, en zelfs egels, die het eet, waardoor de hele huid met stekels achterblijft. Maar hij zal het karkas nooit aanraken. De hele zomer lang wordt de das zwaar vetgemest, en als het vet genoeg is in de herfst, begint voorbereidingen voor winterslaap. Daartoe bekleedt ze haar hol met een dikke laag bladeren en gras, een warm hol voorbereiden. In het hol voedt hij zich nog steeds met het voedsel dat hij heeft verzameld, tot het begin van zwaar koud weer. Dan sluit het de ingang van het hol af met een dijk, laat alleen de ventilatieopening. Dan wordt hij op bed gelegd, krult zich op en valt in slaap. Winterslaap duurt tot maart, maar het is intermitterend. Bij warm weer verlaat de das af en toe zijn hol, drinken.

Het vrouwtje bevalt eenmaal per jaar of om de twee jaar. Na een doorgaande zwangerschap 7 maanden is geboren in maart of april 2-6 jong. Ze zijn blind en vuilwit van kleur. De bevalling vindt plaats in een zorgvuldig schoongemaakte holte in een droge den. Na 5 weken openen de welpen hun ogen, een po 6-8 weken komen ze voor het eerst aan het licht. Ze eten hun moedermelk tot ze drie maanden oud zijn. Eind oktober verlaten ze hun ouders en verhuizen ze naar een ander hol. Het dassenpaar blijft hun hele leven trouw getrouwd, die duurt 10-12 lat.